29 mei 2006

Wembley

wembley
Dit is fragment nummer 51 van het boek "Wembley" van Richard Osinga.


De voetbaltrainer


Het clubhuis is een laag gebouw, een barak zoals waar de politieagenten aan de Avenue des far wonen; de kleedkamers met gedeelde douches zijn de woningen voor de officieren. De kantine is een grote ruimte, gevuld met plastic stoelen en tafels. Na de wedstrijd zijn de ramen beslagen door de rook en de damp die van de natte haren van de warme spelers komt.
Ik ben vroeg. Er zijn alleen nog jeugdspelers en hun ouders. De jeugdspelers groeten me: 'Wembley! Wembley! Very good!' Ze weten wie ik ben. Iedereen weet wie ik ben. Ik ben de belangrijkste speler van het eerste team. De ouders zeggen niets en kijken alleen maar naar me, met hun ogen van glas die geen uitdrukking tonen.
Het duurt lang voor de anderen komen. Ze komen bij me zitten aan mijn tafeltje, bestellen koffie en broodjes kaas en maken grappen. Het zijn de enige Nederlanders die je ziet lachen. Ze slaan me op de schouder en ik lach met ze mee. Ik zie ze als mijn vrienden. We zeggen Godverdommeteringlijer en Rotnaarjemoereikel tegen elkaar.
Pino komt altijd als laatste. Ik speel samen met hem voorin. De eerste keer dat ik kwam, zei Brekke: 'Pino Afrika.' Pino maakte een trappende beweging vlak voor zijn gezicht, zonder hem te raken. Pino is lichtbruin, zoals sommige mensen in het noorden, hij heeft de kleur van Reiziger en Davids.

Naar het begin - Doe mee - Lees verder >>